Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat voor de beantwoording van de vraag wie voor de BTW de presterende ondernemer is, de civielrechtelijke vorm beslissend is.

X drijft tot 10 februari 2010 een eenmanszaak. Wegens de groei van de eenmanszaak is X voornemens om een bv op te richten. Vanwege het destijds voor de oprichting van een bv benodigde startkapitaal van € 18.000, kiest X voor een goedkopere cv-structuur. X is via H Ltd. de beherend vennoot van cv 1. I, vertegenwoordigd door J, is de commanditaire vennoot van cv 1. Volgens de oprichtingsovereenkomst van cv 1 moet de commanditaire vennoot € 250 inbrengen in cv 1 en X als beherend vennoot € 10.000, alsmede zijn volledige kennis, arbeid en vlijt. Deze inbreng in geld is niet gedaan. Tijdens de zitting verklaart X dat het niet de bedoeling is dat I of J winst krijgt van de onderneming van X. Naast cv 1 zijn ook cv 2, cv 3 en cv 4 opgericht.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat op grond van de feiten en de verklaringen van X tijdens de zitting blijkt dat civielrechtelijk geen cv's tot stand zijn gekomen. X heeft niet de intentie om een samenwerkingsverband aan te gaan. Daarom is X voor de BTW de presterende ondernemer en zijn de naheffingsaanslagen BTW terecht opgelegd aan X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 12

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Wet op de omzetbelasting 1968 1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 16 november

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen