Een combinatie van een hoog/laag-uitkering en een bedrag ineens leidt ook vanaf de AOW-leeftijd tot het naar voren halen van een te groot gedeelte van het ouderdomspensioen en daarmee tot een te grote achteruitgang in de hoogte van de levenslange pensioenuitkering. Zo’n combinatie is niet toegestaan. Dat schrijft minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Eerste Kamer in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen.
Met de introductie van het keuzerecht om een bedrag ineens op te nemen, wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van mensen om hun pensioen beter in te kunnen richten naar persoonlijke voorkeuren en omstandigheden. Het wetsvoorstel voorziet ook in terugwerkende kracht ten aanzien van de versoepeling van de RVU-heffing tot 1 januari 2021. Ook gaat de minister in de nota kort in op uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof.
De aangekondigde modernisering van het pensioenstelsel (V-N 2021/2.9) is een nog veel grotere operationele opgave dan de introductie van een nieuw keuzerecht. Sociale partners zullen hun pensioenregelingen moeten wijzigen en zodanig tijdig dat pensioenuitvoerders de implementatie ervan per 1 januari 2026 hebben afgerond (beoogd). In het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen zijn daarom diverse mijlpalen opgenomen om alle partijen door de zogenaamde transitieperiode (2022-2026) heen te loodsen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Premieheffing
Regelgevende instantie: Staten-Generaal
Editie: 8 januari