Per 1 maart 2013 is bedrijf A opgericht en per 26 juli 2016 bedrijf B. Deze bedrijven staan in het handelsregister ingeschreven als commanditaire vennootschappen. Stichting C en stichting D zijn beherende vennoten van de bedrijven A en B. X is direct of indirect bestuurder van de stichtingen C en D. De activiteiten van bedrijf A zijn per 26 juli 2016 overgenomen door bedrijf B. X is beslissingsbevoegd voor beide bedrijven. Daarnaast kan X beschikken over de financiële middelen van bedrijf A en bedrijf B.
Hof Amsterdam oordeelt dat geen commanditaire vennootschappen met de namen bedrijf A en bedrijf B hebben bestaan. X is de enige natuurlijke persoon die uit naam van deze onderneming werkzaam is geweest. De bankrekening van de onderneming is steeds dezelfde ING bankrekening geweest die op naam van bedrijf A stond. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat X zelf de BTW-belaste diensten tegen vergoeding heeft verricht. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
Voor de periode 2013 tot en met het tweede halfjaar van 2016 toont de inspecteur overtuigend aan dat X opzettelijk niet (tijdig) BTW op aangifte heeft voldaan. Daarom is de vergrijpboete van 50% terecht opgelegd. Voor de periode vanaf het tweede halfjaar 2016 is opzet niet bewezen. Voor deze periode is grove schuld bewezen voor de correctie privégebruik auto.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 8 juni