Belanghebbende, X, is lid van de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) van een stichting die goede huisvesting aanbiedt aan mensen die niet in staat zijn om daar zelf voor zorg te dragen. X werkt in dienstbetrekking als gemeenteambtenaar. Naast het commissariaat bij de stichting heeft X geen andere nevenfuncties. X ontvangt voor zijn werkzaamheden als commissaris een bruto vergoeding van € 14 912 per jaar. X werd tot het jaar 2013 niet als belastingplichtige voor de omzetbelasting aangemerkt op grond van het tot 1 juli 2012 van kracht zijnde goedkeurend Besluit van 5 oktober 2006 (nr. CPP2006/2138M). De goedkeuring hield in dat commissarissen die maximaal vier commissariaten vervulden niet werden aangemerkt als belastingplichtige voor de omzetbelasting. De goedkeuring is ingetrokken bij besluit van 27 juni 2012 (BLKB.2012/477M) met een overgangsregeling tot 1 januari 2013. Dit naar aanleiding van een verzoek van de Europese Commissie. Volgens de Europese Commissie moet het werk van een commissaris, ook als is het maar voor één raad, als een economische activiteit voor de omzetbelasting worden beschouwd. X doet aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 maar maakt vervolgens bezwaar tegen de op aangifte betaalde omzetbelasting. X stelt geen ondernemer te zijn. Het bezwaar wordt afgewezen. X komt in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van mening dat het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van slechts één opdrachtgever niet inhoudt dat de werkzaamheden binnen eigen kring, en dus niet in het economische verkeer, plaatsvinden (vgl. Hoge Raad van 26 april 2002, nr. 35 775, BNB 2002/275). X verricht de werkzaamheden als lid van de RvC zelfstandig in de zin van artikel 10 van de Btw-Richtlijn, aldus de rechtbank. X handelt op eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid, ook nu hij in zijn taakuitoefening gebonden is aan een taakomschrijving zoals vastgelegd in de statuten van de stichting. De taak van de RvC impliceert geen verhouding van ondergeschiktheid. X is ondernemer in de zin van artikel 7 Wet OB 1968 zodat terecht omzetbelasting is voldaan. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 28 november