Hof Arnhem stelt vast dat partijen een compromis hebben bereikt waarbij er van wordt uitgegaan dat belanghebbende in Nederland via een vaste inrichting een materiële onderneming heeft gedreven.

Belanghebbende (het Belgische X BVBA) bezit een (verhuurde) onroerende zaak in Z te Nederland. In 2004 verkoopt belanghebbende de onroerende zaak aan haar dga (A). A houdt ook de aandelen in C BVBA. In 2002 koopt belanghebbende goederen van C BVBA en brengt deze goederen over naar het verhuurde pand in Z. C BVBA is in 2003 geliquideerd. Belanghebbende stelt dat zij de ondernemingsactiviteiten van C BVBA in 2002 heeft overgenomen en naar Nederland heeft overgebracht. Volgens belanghebbende beschikt zij daarom over een reguliere vaste inrichting in Nederland. De inspecteur is het daar niet mee eens. Hij staat daarom geen aftrek toe van de rentekosten van de rekening courant met C BVBA en de kosten van de Belgische adviseurs. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de activiteiten van C BVBA heeft overgenomen. Uit de door belanghebbende overgelegde factuur blijkt volgens het hof slechts dat inventaris- en handelsgoederen zijn overgenomen. De op de factuur met hand geschreven aantekening dat een deel van de koopsom betrekking heeft op R&D kan het hof ook niet overtuigen. Het hof verwijst hierbij ook naar de jaarrekening van 2005, waarin de overnamesom is opgenomen onder de vlottende activa. Belanghebbende heeft volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat er in de onroerende zaak in Nederland meer dan louter opslag van goederen plaatsvond. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Indien de door belanghebbende gestelde feiten aannemelijk zijn, zou dit er namelijk toe kunnen leiden dat belanghebbende in Nederland over een vaste inrichting beschikte in de zin van art. 5 Belastingverdrag Nederland-België. De Hoge Raad overweegt daarbij dat het hof de stelling van belanghebbende, dat zij in A beschikte over een werkplaats, niet heeft behandeld. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem voor een onderzoek van de zaak in volle omvang.

Hof Arnhem stelt vast dat partijen een compromis hebben bereikt waarbij er van wordt uitgegaan dat belanghebbende in Nederland via een vaste inrichting een materiële onderneming heeft gedreven. Belanghebbende is derhalve voor de jaren 2003-2005 buitenlands belastingplichtig voor de Vpb. Dit leidt er uiteindelijk toe dat de navorderingsaanslag voor het jaar 2003 wordt verminderd naar een belastbaar bedrag van € 153.716.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Arnhem

Editie: 15 juni

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen