Bij een herstructurering binnen het concern van het Zwitserse Credit Suisse AG worden de aandelen PC BV door REF Global Holding AG overgedragen aan belanghebbende, X BV. Binnen het concern houdt A AG de aandelen in B AG en REF Global Holding AG. B AG houdt de aandelen in X BV. Omdat PC BV een fictieve onroerende zaak is (art. 4 lid 1 Wet BRV 1970) voldoet X BV € 1,2 mln. aan overdrachtsbelasting in verband met de verkrijging van de aandelen in PC BV. X BV beroept zich vervolgens op de concernvrijstelling (art. 5b lid 2 Uitvoeringsbesluit BRV 1971). Volgens de inspecteur is echter niet aan de voorwaarden van de vrijstelling voldaan. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de concernvrijstelling van toepassing is op de verkrijging van de aandelen in PC BV, een fictieve onroerende zaak. Zowel REF Global Holding AG, de vervreemder, als X BV, de verkrijger, behoren namelijk tot hetzelfde concern. De rechtbank verleent teruggaaf van de overdrachtsbelasting. De inspecteur gaat in hoger beroep en stelt daarbij dat X BV en REF Global Holding AG niet tot hetzelfde concern behoren. Volgens hem heeft A AG namelijk niet het gehele of nagenoeg gehele belang in REF Global Holding AG en B AG.
Hof Den Haag oordeelt dat de reorganisatievrijstelling van toepassing is op de verkrijging van de aandelen in PC BV door X BV. A AG, X BV en REF Global Holding AG behoren namelijk tot een concern in de zin van art. 5b lid 2 Uitvoeringsbesluit BRV 1971. De interpretatie van het begrip ‘belang’ door de inspecteur is onjuist. Het hof verwijst daarbij naar de wetsgeschiedenis. Hieruit volgt dat als sprake is van slechts één soort aandelen die aandelen het gehele (daadwerkelijke) belang in de rechtspersoon vertegenwoordigen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 5b
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Editie: 25 april
Informatiesoort: VN Vandaag