Belanghebbende, X bv, kent aandelenplannen voor haar directieleden en de met haar verbonden vennootschappen. Zij heeft deze aandelen aangewezen als eindheffingsbestanddeel in de zin van de werkkostenregeling. Vanwege de overschrijding van de zogenoemde vrije ruimte heeft X bv in verband met de toegekende aandelen bedragen als eindheffing aangegeven. De inspecteur legt naheffingsaanslag loonheffingen op. Hij is van mening dat de verstrekte aandelen de gebruikelijkheidstoets van de werkkostenregeling niet kunnen doorstaan, met name vanwege de hoogte van de verstrekkingen.
Advocaat-generaal Niessen gaat in een conclusie in op de vraag of de werkkostenregeling kan worden toegepast op de verstrekking van aandelen aan een selecte groep van werknemers. De A-G kan zich vinden in de wijze waarop het hof de bewijslast heeft verdeeld. Volgens het hof ligt het zwaartepunt bij de inspecteur die aannemelijk moet maken dat het aanwijzen van de onderhavige aandelen om niet als eindheffingsbestanddelen ongebruikelijk is. Als de inspecteur hierin slaagt, ligt het op de weg van X bv om aannemelijk te maken dat desondanks sprake is van een gebruikelijke situatie. Wat betreft het verlangde bewijs van de gebruikelijkheidseis heeft het hof volgens de A-G niet het juiste criterium aangelegd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de gebruikelijkheidstoets beperkt moet worden uitgelegd. Wat betreft de hoogte van het bedrag stelt de A-G dat gebruikelijk is een bedrag waar 90% van de werkgevers die het loonbestanddelen aanwijzen, niet bovenuit gaat. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van X bv gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 31
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 19 maart