De heer Van Laarhoven exploiteert een belastingadvieskantoor. In 2006 heeft hij achtereenvolgens twee auto's zakelijk geëtiketteerd en zowel binnen het kader van de onderneming als daarbuiten gebruikt. Er is dat jaar meer dan 500 km voor privédoeleinden met de auto's gereden. Hij heeft de auto's onder het regime van art. 15 Uitv. besch. OB 1968 gebracht en bij de aangifte over het vierde kwartaal in verband met het privégebruik het forfaitaire bedrag van € 538 als verschuldigd vermeld. De inspecteur heeft het bezwaar van Van Laarhoven hiertegen afgewezen. Rechtbank Breda stelt de inspecteur het gelijk. Van Laarhoven gaat in (sprong)cassatie. De Hoge Raad (29 oktober 2010,nr. 08/01579, V-N 2010/57.18) stelt prejudiciële vragen over de reikwijdte van de standstillclausule van de Zesde richtlijn in relatie tot de onderhavige forfaitaire aftrekbeperking. Nederland diende op 1 januari 1979 de Zesde richtlijn te hebben verwerkt in haar nationale regeling. Met inachtneming van de standstillclausule heeft Nederland de toen bestaande regeling gehandhaafd. Daarna is door diverse wijzigingen het bedrag dat van aftrek is uitgesloten in de meeste gevallen toegenomen, maar de hoofdgedachte en systematiek van de regeling is ongewijzigd gebleven. Als het HvJ EU van mening is dat dit in strijd is met de standstillclausule, dan rijst vervolgens de vraag of de regeling in haar geheel buiten toepassing moet worden gelaten.
Advocaat-Generaal Kokott is van mening dat de vragen van de Hoge Raad van een verkeerde veronderstelling uitgaan. Volgens de A-G is de onderhavige forfaitaire bijtelling geen beperking van het recht op aftrek van voorbelasting, maar is het in de logica van de Zesde richtijn bedoeld om btw te betalen over het privégebruik van een bedrijfsgoed. Primair stelt de A-G dat de Zesde richtlijn (art. 6, tweede lid, eerste alinea, sub a, en art. 20) zich verzet tegen een nationale regeling die voor zowel zakelijk als privé gebruikte auto's weliswaar de onmiddellijke en volledige aftrek van voorbelasting toestaat, maar met betrekking tot het privégebruik in een forfaitaire bijtelling voorziet die onevenredig is ten opzichte van de daadwerkelijke omvang van het privégebruik. Wanneer de nationale rechter constateert dat aldus een te hoge bijtelling ter zake van het privégebruik is toegepast, dan dient hij deze regeling in zoverre buiten toepassing te laten. Subsidiair stelt de A-G dat de aanvullende aftrekbeperking niet verder mag gaan dan voor een passende heffing van btw over het privégebruik noodzakelijk is. De nationale rechter dient de regeling voor dat noodzakelijke deel toe te passen. Het geheel buiten toepassing laten van de nieuwe en/of de oude regeling, met als gevolg dat het privégebruik vrij van btw-heffing is, is namelijk niet verenigbaar met de Zesde richtlijn.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 8 november