X emigreert in november 2020 naar het buitenland en heeft op dat moment een pensioenaanspraak bij het ABP. De inspecteur legt in juli 2023 een conserverende aanslag op, gebaseerd op de waarde van de pensioenaanspraak bij emigratie. X maakt bezwaar tegen de aanslag, omdat de pensioenuitkeringen in mei 2021 zijn ingegaan en er volgens X geen pensioenaanspraken meer bestaan op het moment van het opleggen van de aanslag. Daarnaast stelt X dat de inspecteur verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. X voert aan dat hij contact heeft gehad met de Belastingtelefoon, waarbij hem is toegezegd dat het opleggen van de conserverende aanslag niet nodig was. De inspecteur betwist deze toezeggingen en verklaart het bezwaar ongegrond. In geschil is of de conserverende aanslag pensioenaanspraak terecht is opgelegd, en of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de conserverende aanslag pensioenaanspraak terecht is opgelegd, omdat het heffingsmoment het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de emigratie is. De rechtbank stelt dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet is geschonden, omdat de inspecteur geen rekening hoefde te houden met het verdere tijdsverloop of gewijzigde feiten. Ook het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden, omdat X onvoldoende gegevens heeft aangevoerd om ongelijke behandeling aan te tonen. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en vermindert deze met 7%, omdat een deel van de waardeoverdracht van het pensioenkapitaal privaatrechtelijk is en het heffingsrecht aan het emigratieland toekomt. Het beroep van X is gegrond en de revisierentebeschikking wordt dienovereenkomstig verminderd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 28
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27h
Wet inkomstenbelasting 2001 3.83
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Invordering, Inkomstenbelasting
Editie: 14 april
Informatiesoort: VN Vandaag