X BV verkrijgt in 2022 het geplaatste aandelenkapitaal in vier onroerend goed BV's van Y BV. A en B zijn aandeelhouders van Y BV die na een afsplitsing aandelen schenken aan hun kinderen, C, D, E en F. De onroerend goed BV's hebben een belang van 5% in werkmaatschappijen die tuincentra exploiteren. De overige 95% van de aandelen in de werkmaatschappijen worden gehouden door C en D via een personal holding. X BV heeft € 1.322.000 aan overdrachtsbelasting voldaan over de waarde van de onroerende zaken. X BV maakt bezwaar tegen deze voldoening, stellend dat de consolidatieregeling van art. 4 lid 4 onderdeel a WBR van toepassing is. De inspecteur stelt dat de onroerend goed BV's kwalificeren als fictieve onroerende zaken en dat de overdrachtsbelasting terecht is voldaan.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de consolidatieregeling van art. 4 lid 4 onderdeel a WBR niet van toepassing is omdat C en D geen direct belang hebben in de onroerend goed BV's. Op grond van de bewoordingen van de consolidatieregeling is het vereist dat C en D op het moment van de verkrijging een belang hebben in de onroerend goed B.V.'s om tot toerekening van hun middellijk belang in de werkmaatschappijen aan de onroerend goed BV's te kunnen komen. Nu C en D geen belang hebben in de onroerend goed BV's, kan er geen consolidatie plaatsvinden. De verkrijging van de aandelen in de onroerend goed BV's kwalificeert als verkrijging van fictieve onroerende zaken. De overdrachtsbelasting is terecht voldaan.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Editie: 8 april
Informatiesoort: VN Vandaag