Belanghebbende, X bv, vormt voor de VPB een fiscale eenheid met haar dochter-bv. De dochter heeft een pand in eigendom dat zij verhuurt. In 2010 wordt het pand op verzoek van X bv minnelijk gewaardeerd. De uitkomst daarvan is dat het pand € 1.950.000 waard is. Eind 2010 wordt het pand verkocht aan de heer X, die enig aandeelhouder en bestuurder van X bv is. De dochter realiseert in dat kader een forse boekwinst en vormt een herinvesteringsreserve. Op 20 december 2010 wordt een onderhandse akte van verkoop door de notaris opgemaakt. De dochter koopt volgens deze akte de economische eigendom van drie Duitse onroerende zaken voor € 1.950.000 van Q bv. De boekwinst is in de VPB-aangifte afgeboekt op de aanschaffingskosten van de Duitse onroerende zaken. Dezelfde dag verkoopt X bv haar aandelen in de dochter aan Q bv. In geschil is of met toepassing van het leerstuk van fraus legis de herinvesteringsreserve aan de winst van X bv moet worden toegevoegd. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de samenhangende rechtshandelingen hebben plaatsgevonden met als doorslaggevend oogmerk om de VPB-heffing te verijdelen. Anders dan X bv stelt, is het ontstaan van de herinvesteringsreserve wel een acute belastingclaim. De herinvesteringsreserve moet dus aan de winst van X bv worden toegevoegd (zie HR 23 mei 2014, nr. 12/04575, V-N 2014/26.13) en wel direct voorafgaand aan de ontvoeging van de dochter uit de fiscale eenheid (zie HR 23 mei 2014, nr. 12/05645, V-N 2014/26.12). Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 12a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 8 september