De Hoge Raad oordeelt dat de uitbraak van het coronavirus in 2020 niet in algemene zin mag worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de redelijke termijn verlengt. X bv krijgt daarom alsnog een immateriële schadevergoeding van € 500.

X bv voldoet BPM op aangifte en gaat vervolgens in bezwaar en (hoger) beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden kent geen immateriële schadevergoeding aan X bv toe, omdat de redelijke termijn vanwege de coronapandemie met vier maanden wordt verlengd. X bv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitbraak van het coronavirus in 2020 niet in algemene zin mag worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de redelijke termijn verlengt. Dit is alleen het geval als de partijen waren uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen waren gesloten en het onderzoek ter zitting opnieuw moest worden gepland. Partijen waren niet uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen waren gesloten (17 maart 2020 tot en met 10 mei 2020). X bv krijgt daarom alsnog een immateriële schadevergoeding van € 500. Haar beroep is voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Dossiers: Corona

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 juni

15

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen