Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) kent een immateriële schadevergoeding van € 500 toe aan X. Bij de overweging of sprake is van schending van de redelijke termijn, verlengt het CBB de redelijke termijn met vier maanden in verband met de gevolgen van de coronacrisis.
Maatschap X maakt bezwaar tegen de vastgestelde randvoorwaardenkortingen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontvangt deze bezwaarschriften op 1 oktober 2018, 6 november 2018 en 7 november 2018. Nadat de bezwaren zijn afgewezen, gaat X in beroep en verzoekt om een immateriële schadevergoeding.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven kent een immateriële schadevergoeding van € 500 toe aan X. Het CBB overweegt hierbij dat door de corona-pandemie sprake is van factoren die aanleiding geven om de overschrijding van de behandelingsduur van de bezwaar- en beroepsfase te verlengen. Daarbij wijst het CBB er op dat de op 17 maart 2020 geplande zitting is uitgesteld als gevolg van de naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus met ingang van 16 maart 2020 getroffen ingrijpende maatregelen.
Op 12 november 2020 zijn de zaken van X alsnog ter zitting behandeld. Een en ander geeft het CBB aanleiding om de redelijke termijn met vier maanden te verlengen. Het CBB houdt daarbij rekening met de periode waarin de gerechtsgebouwen waren gesloten en een termijn van twee maanden voor het opnieuw inplannen van verdaagde zittingen. De redelijke termijn is dan met twee weken overschreden.
Lees ook het Dossier Coronavirus.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Dossiers: Corona
Instantie: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Editie: 29 maart