Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel een onhoudbaar standpunt heeft ingenomen door bij de aanslag IB/PVV 2018 de afgetrokken hypotheekrente te corrigeren.

X voert in zijn aangifte IB/PVV 2018 een bedrag van € 3.341 op aan negatieve inkomsten uit eigen woning. Bij het opleggen van de aanslag - kort voor het verstrijken van de aanslagtermijn - corrigeert de inspecteur de aangegeven hypotheekrente omdat volgens hem in 2017 een eigenwoningreserve is ontstaan. In de uitspraak op bezwaar over 2018 wordt deze correctie ongedaan gemaakt en krijgt X een forfaitaire proceskostenvergoeding. In beroep claimt X een integrale proceskostenvergoeding omdat de inspecteur volgens hem op voorhand had kunnen weten dat het bezwaar 2018 gegrond zou zijn en dat zijn belangen ondergeschikt zijn gemaakt aan de aanslagtermijn.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel een onhoudbaar standpunt heeft ingenomen door bij de aanslag IB/PVV 2018 de afgetrokken hypotheekrente te corrigeren. De inspecteur is overgegaan tot het opleggen van de aanslag 2018 omdat de aanslagtermijn dreigde te verstrijken. Op dat moment liep er nog een bezwaar over het jaar 2017. De uitkomst van het bezwaar 2017 – waarin de vraag speelde of in dat jaar een eigenwoningreserve gevormd moest worden – was van direct belang voor de aanslag IB/PVV 2018. Toen uit de uitspraak op het bezwaar 2017 volgde dat in dat jaar geen eigenwoningreserve was ontstaan, heeft de inspecteur in lijn hiermee het bezwaar 2018 gegrond verklaard. Gelet op het voorgaande heeft X geen recht op een integrale proceskostenvergoeding.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Wet IB 2001 3.119b 

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 7 september

Informatiesoort: VN Vandaag

340

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen