Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat recht bestaat op aftrek van voorbelasting in verband met belaste verhuur. Het bewijsaanbod dat X bv ter zitting doet in verband met een drie weken vóór de zitting gevonden doos, waarin mogelijk verhuurfacturen met BTW en de verhuurovereenkomst zouden kunnen zitten, is daartoe onvoldoende. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X bv exploiteert een fitnesscentrum met een apart horecagedeelte. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een BTW-naheffingsaanslag op aan X bv, omdat uit het onderzoek onder andere is gebleken dat de BTW op de huur ten onrechte in aftrek is gebracht, omdat geen sprake is van belaste verhuur door de verhuurder.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/14.1.3) oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat recht bestaat op aftrek van voorbelasting in verband met belaste verhuur. Het bewijsaanbod dat X bv ter zitting doet in verband met een drie weken vóór de zitting gevonden doos, waarin mogelijk verhuurfacturen met BTW en de verhuurovereenkomst zouden kunnen zitten, is daartoe onvoldoende. Van X bv mag worden verwacht dat zij deze doos in de drie weken voorafgaand aan de zitting zou onderzoeken op voor deze zitting relevante documenten en niet de zitting zou afwachten en aldaar een extra termijn te vragen om dit alsnog te doen. Verder heeft de inspecteur ook de BTW over de in december 2010 ontvangen bedragen die betrekking hebben op sportabonnementen die zijn ingegaan op of na 1 januari 2011, terecht nageheven. Ten aanzien van deze betalingen is namelijk sprake van vooruitbetalingen voor bepaalbare prestaties die in 2011 plaats (kunnen) hebben in de zin van art. 13 lid 2 Wet OB 1968. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema Onroerend goed: vrijgesteld van btw of toch belast?
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 13