A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. X bv exploiteert een fysiotherapiepraktijk. Het gebruikelijk loon van A over 2002 bedraagt € 34.877. Uit een onderzoek van de inspecteur blijkt dat een collega van A, B, in 2002 een loon van € 73.330 heeft genoten. De inspecteur legt vervolgens, op grond van art. 12a Wet LB 1964, een LB-naheffingsaanslag op aan X bv. Hij gaat hierbij uit van een gebruikelijk loon van € 73.330.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur het gebruikelijk loon van A correct heeft vastgesteld. Het hof hecht daarbij belang aan het loon dat B in 2002 heeft genoten. Met hetgeen X bv daartegen aanvoert, maakt zij volgens het hof niet aannemelijk dat moet worden uitgegaan van een lager gebruikelijk loon. Volgens het hof maakt X bv onder andere niet aannemelijk dat A slechts in deeltijd heeft gewerkt. Ook de leeftijd en de eventuele gezondheidsproblemen van A acht het hof niet van belang. Wel hecht het hof belang aan het feit dat A de enige bestuurder van X bv is. Het gelijk is aan de inspecteur. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Lees ook het thema over Gebruikelijk loon en verzekeringsplicht DGA.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 12a