X is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag € 8224,45 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. Dit bedrag is gebaseerd op één oogst waarvan X, volgens zijn verklaring, een derde opbrengst heeft ontvangen. De inspecteur heeft het verzamelinkomen van X voor de jaren 2018 en 2019 gecorrigeerd met € 56.031 aan belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in verband met inkomsten uit hennepteelt. In geschil is of X de vereiste aangiften heeft gedaan en of de opgelegde navorderingsaanslagen op een redelijke schatting zijn gebaseerd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat de inspecteur van een redelijke schatting is uitgegaan. X doet niet blijken dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de vermogensopstellingen van de inspecteur volgt dat X een substantieel negatief netto privé heeft in 2018 en 2019, hetgeen X onvoldoende weet te verklaren. De rechtbank acht het daarom en vanwege de veroordeling aannemelijk dat X een absoluut en relatief aanzienlijk bedrag aan inkomsten uit hennepteelt niet heeft vermeld in zijn aangiften. De schatting van de inspecteur is gebaseerd op het strafdossier en daarom niet onredelijk of willekeurig, ook niet nu de inspecteur de gehele opbrengst van de kwekerij aan X toerekent. Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboetes acht de rechtbank opzet bij belanghebbende bewezen. De rechtbank verlaagt de boetes omdat ze zijn komen vast te staan met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast en wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart slechts het beroep ten aanzien van de boetes gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 20 december
Informatiesoort: VN Vandaag