Belanghebbende, X, exploiteert een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de handel in en exploitatie van onroerende zaken. Tevens bemiddelt X voor zijn vrouw, Y, en hun kinderen bij de aankoop en verkoop van onroerende zaken. In 2000 sluiten X, Y en de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst. Naar aanleiding van een boekenonderzoek voor de jaren 2003 - 2007 wordt besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. In geschil is hoe de opbrengsten en revenuen uit de onroerende zaken verantwoord moeten worden. X stelt dat de inkomsten bij de juridische eigenaar belast moeten worden (in box 3), en de inspecteur is van mening dat de inkomsten bij X belast moeten worden (als winst uit onderneming). De inspecteur legt IB-navorderingsaanslagen op en corrigeert de inkomens van X met verzwegen contante huuropbrengsten, verzwegen verkoopresultaten van verkochte panden, de huuropbrengsten van de onroerende zaken van Y en de huuropbrengsten van de onroerende zaken van de kinderen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur ten onrechte de inkomsten van de onroerende zaken van Y aan X heeft toegerekend. Uit de in 2000 gesloten vaststellingsovereenkomst blijkt namelijk dat is afgesproken dat Y geen IB-onderneming drijft en dat zij alleen de opbrengsten van onroerende zaken die binnen vier jaar worden verkocht als inkomsten uit ander arbeid moet verantwoorden. Voor het overige heeft de inspecteur de correcties terecht doorgevoerd, en is er ook sprake van een redelijke schatting.
Lees ook het thema Vastgoedexploitatie in de inkomstenbelasting.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 21 juli