De aanslagregeling IB 2011 bij X bestaat uit een primitieve aanslag en een navorderingsaanslag. X reageert niet op die aanslagregeling waardoor de aanslagen onherroepelijk vast staan. Eerst in verband met een inbeslagnameprocedure stuurt X een bericht aan de invorderaar met het verzoek de invordering op te schorten. Daarbij geeft X ook aan dat hij in de toekomst aanvullende aangiften zal indienen waaruit alsdan een lager belastingbedrag naar voren zal komen. De invorderaar zegt toe zijn dossiers door te sturen naar de bevoegde ambtenaar. De inspecteur ontvangt die dossiers niet. Eerst na de vijfjaarstermijn – die geldt voor de indiening van een verzoek om ambtshalve herziening – komt X er achter dat hij een dergelijk verzoek kan indienen en doet dat ook. Dat verzoek wordt door de inspecteur afgewezen. X komt in bezwaar en beroep. Het besluit van de inspecteur blijft in stand. X komt in hoger beroep met de stelling dat de berichtgeving rond de inbeslagname aangemerkt moet worden als een tijdig verzoek om ambtshalve vermindering. Daarbij stelt X dat de invorderaar met de berichtgeving rond de inbeslagname het vertrouwen heeft gewekt dat de aanslagen sowieso zouden worden herzien.
Het hof stelt vast dat de mailcorrespondentie met de invorderaar over de invordering feitelijk niet aangemerkt kan worden als een verzoek om ambtshalve vermindering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt niet gehonoreerd omdat X ten tijde van het mailverkeer met de invorderaar niet wist dat een dergelijk verzoek ingediend kon worden. Pas nadat X zich bewust was van die mogelijkheid is dat verzoek ingediend, na de termijn. Daarbij toetst het hof of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat is volgens het hof niet het geval. Beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 6:11
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 9 oktober