Belanghebbende, X bv, heeft in 2012 aan 122 personeelsleden aan loon meer dan € 150.000 betaald. In verband met deze loonbetalingen is X bv een crisisheffing van bijna € 1,7 mln verschuldigd. X bv is het niet eens met deze heffing. X bv stelt onder andere dat de crisisheffing niet past in de systematiek van de Wet LB 1964.
Hof Amsterdam verklaart het hoger beroep van X bv gericht tegen de crisisheffing ongegrond. Het hof oordeelt dat er voldoende wettelijke basis is voor de crisisheffing (art. 1, 27a en 32bd Wet LB 1964) en verwerpt het andersluidende standpunt van X bv. Het hof oordeelt dat de pseudo eindheffing niet in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, noch met art. 14 EVRM en/of art. 26 IVBPR. Het Handvest van de grondrechten van de EU speelt naar het oordeel van het Hof in de onderhavige procedure geen rol. De interne adviezen waarin de Belastingdienst heeft gewezen op de risico's van de crisisheffing behoren in dit geval niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het hof verklaart het hoger beroep van X bv ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet op de loonbelasting 1964 32bd