Belanghebbende, X bv, keert in februari 2012 een bonus van € 612.155 uit aan haar dga. Het reguliere loon van de periode vóór 18 juli 2012 bedraagt € 239.298, en van de periode na 17 juli 2012 € 177.017. X draagt over het tijdvak maart 2013 € 140.555 aan pseudo-eindheffing hoog loon af. X bv is het niet eens met deze heffing.
Hof Amsterdam verklaart het hoger beroep van X bv gericht tegen de crisisheffing ongegrond. Het hof oordeelt dat er voldoende wettelijke basis is voor de crisisheffing (art. 1, 27a en 32bd Wet LB 1964) en verwerpt het andersluidende standpunt van X bv. Het hof oordeelt dat de pseudo eindheffing niet in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, noch met art. 14 EVRM en/of art. 26 IVBPR. Het Handvest van de grondrechten van de EU speelt naar het oordeel van het Hof in de onderhavige procedure geen rol. De interne adviezen waarin de Belastingdienst heeft gewezen op de risico's van de crisisheffing behoren in dit geval niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het hof verklaart het hoger beroep van X bv ongegrond. Ten slotte is het hof het niet eens met het oordeel van Rechtbank Noord-Holland dat de pseudo-heffing hoog loon ten onrechte is berekend over de bonus die in februari 2012 is betaald. Het hof deelt niet het oordeel van de rechtbank dat er ten tijde van het uitbetalen van de bonus geen sprake van voorzienbaarheid met betrekking tot de crisisheffing was en dat er in zoverre sprake is van het doorbreken van de 'fair balance'. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Zie ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet op de loonbelasting 1964 32bd