Belanghebbende, X bv, heeft in 2012 aan 122 personeelsleden aan loon meer dan € 150.000 betaald. In verband met deze loonbetalingen is X bv een crisisheffing van bijna € 1,7 mln verschuldigd. X bv is het niet eens met deze heffing. X bv stelt onder andere dat de crisisheffing niet past in de systematiek van de Wet LB 1964.
Hof Amsterdam (MK II, 28 mei 2015, 15/00003; deze namen wij op in V-N 2016/5.24.12) verklaart het hoger beroep van X bv gericht tegen de crisisheffing ongegrond. Het hof oordeelt dat er voldoende wettelijke basis is voor de crisisheffing (art. 1, 27a en 32bd Wet LB 1964) en verwerpt het andersluidende standpunt van X bv. Het hof oordeelt dat de pseudo eindheffing niet in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, noch met art. 14 EVRM en/of art. 26 IVBPR. Het Handvest van de grondrechten van de EU speelt naar het oordeel van het hof in de onderhavige procedure geen rol. De interne adviezen waarin de Belastingdienst heeft gewezen op de risico's van de crisisheffing behoren in dit geval niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het hof verklaart het hoger beroep van X bv ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO). Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bv