Belanghebbende, X bv, betaalt in 2012 loon uit dat hoger is dan € 150.000 per werknemer. In geschil is of X bv in 2013 over dat meerdere loon de 'crisisheffing' c.q. 16% pseudo-eindheffing hoog loon is verschuldigd (art. 32bd Wet LB 1964). X bv heeft aldus € 48.631 op aangifte over maart 2013 afgedragen, doch gaat vervolgens in bezwaar. X bv stelt dat de heffing niet mogelijk is over het loon van een aanmerkelijkbelanghouder, dat deze in strijd is met art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM, met het gelijkheidsbeginsel en dat de heffing voor haar als werkgever een individuele en buitensporige last is. Volgens Rechtbank Den Haag is de heffing terecht berekend aan de hand van het loon in 2012 en is de wetgever aldus gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. De heffing is ook anderszins niet in strijd met enige verdragsbepaling. X bv gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen werkgevers met goed betaalde werknemers en werkgevers met werknemers met een salaris beneden de € 150.000 niet evident van redelijke grond is ontbloot (zie HR 22 november 2013, nr. 13/01622, V-N 2013/59.23.31). De onderhavige crisisheffing kent terecht terugwerkende kracht. Zo is de inbreuk op het eigendomsrecht rechtsgeldig (lawfulness), wordt er een legitiem doel in het algemeen belang nagestreeft en is er een redelijke mate van evenredigheid (fair balance) tussen de gebruikte middelen en het beoogde doel. Het maakt voorts niet uit dat X bv bij de budgettering en haar kostprijsberekeningen geen rekening met de stijging van bijna 5% van haar loonkosten heeft kunnen houden. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet op de loonbelasting 1964 34bd