X is het niet eens met de box 3-heffing over haar vermogen. Zij stelt onder andere dat cryptovaluta niet zijn aan te merken als ‘vermogensrechten’ in de zin van art. 3:6 BW. Hof Amsterdam oordeelt dat cryptovaluta zijn aan te merken als ‘overige vermogensrechten, met waarde in het economische verkeer’ zoals bedoeld in art. 5.3 lid 2 Wet IB 2001. Zij behoren dan ook tot de heffingsgrondslag voor het box 3-inkomen. Het hof wijst op de wetsgeschiedenis waarin is overwogen dat het begrip vermogensrechten zoals gehanteerd in de Wet IB 2001, een ruimere betekenis heeft dan het begrip vermogensrecht van artikel 3:6 BW. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de cryptovaluta van X tot haar box 3-vermogen behoren. Een positie in cryptovaluta, althans het vermogen van de gebruiker om in ruil voor die positie een tegenprestatie te verkrijgen, vertegenwoordigt een economische waarde. Een positie in cryptovaluta is ook overdraagbaar. Het hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat de cryptovaluta van X vallen onder de in artikel 5.3 lid 2 Wet IB 2001 genoemde bezittingen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2