Belanghebbende, X bv, exploiteert een aannemersbedrijf en gaat in november 2012 failliet. X bv had al haar vorderingen verpand aan de bank. Deze schakelt een incassobureau in om deze te innen. In maart 2014 stuurt het bureau de eindrapportage naar de curator. Van de debiteuren blijkt € 1.517.235 oninbaar. Vervolgens verzoekt de curator om teruggaaf van de betreffende btw ad € 218.287. In geschil is of dit verzoek wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk is verklaard. X bv stelt dat pas door de eindrapportage de oninbaarheid van de vorderingen is komen vast te staan.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat uiterlijk in het vierde kwartaal van 2013 redelijkerwijs bekend was dat de voldoening door de debiteuren achterwege zou blijven, zodat het recht op teruggaaf in dat tijdvak is ontstaan. Het verzoek is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Uit het faillissementsverslag van december 2013 blijkt namelijk dat de bank de incasso toen al had gestaakt. Weliswaar heeft X bv enige beoordelingsvrijheid (zie HR 16 oktober 2009, nr. 08/0062, V-N 2009/56.15), maar de teruggaaf moet uiterlijk worden gevraagd bij de aangifte over het eerste tijdvak waarin betaling van de vergoeding in rechte niet meer kan worden gevorderd. Van twee debiteuren met een belang van circa € 200.000, waartegen het incassobureau een dagvaardingsprocedure was gestart, is niet duidelijk of het verzoek om teruggaaf ook daarop betrekking heeft. Deze onduidelijkheid is aan X bv te wijten. Zij moet namelijk stellen en bewijzen dat het verzoek tijdig is gedaan. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 29
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 2 augustus