X brengt de inspecteur er in 2013 van op de hoogte dat hij over buitenlands vermogen beschikt, dat hij niet in zijn IB-aangiften heeft verantwoord. Naar aanleiding van de inkeerverklaring, en de nader verstrekte gegevens, legt de inspecteur IB-navorderingsaanslagen op aan X. X maakt bezwaar en stelt daarbij onder andere dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP bij het EVRM. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de box 3-heffing niet in strijd is met art. 1 EP. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016, nr. 14/05020 (V-N 2016/31.12).
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat het door de wetgever voor langere tijd veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is. Ook maakt X niet aannemelijk dat particuliere beleggers, mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Het hof verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2015, nr. 13/04247 (V-N 2015/19.33). Het hof stelt tenslotte ook nog vast dat X niet aannemelijk maakt dat de vermogensrendementsheffing voor hem zelf een, in vergelijking met andere belastingplichtigen, buitensporige last vormt, in die zin dat deze last zich in zijn geval sterker laat voelen dan bij andere belastingplichtigen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Lees ook het thema Box 3.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2