Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat een deel van de vordering voor zover die is ontstaan door de omzetting van het negatieve kapitaal van de vader per 1 juli 2008 oninbaar is. De afwaardering komt voor 75% aan X toe.
Belanghebbende, X, zijn echtgenote en zijn vader zijn sinds 1 januari 2001 vennoten van een vof. Bij het uittreden van de vader op 1 juli 2008 wordt diens negatieve aandeel in het vermogen van de vof omgezet in een vordering van de vof van € 106.603. Op 1 januari 2011 bedroeg de vordering van de vof op de vader € 123.830. In dat jaar lost de vader de daarmee corresponderende schuld, na verkoop van zijn eigen woning, af tot € 60.555. Voor verder aflossing is geen ruimte. X geeft zijn aandeel in het resultaat van de vof steeds als winst uit onderneming aan in zijn aangiften ib/pvv. In geschil is, na verwijzing, of het restantbedrag (€ 60.555) van de - aan de onderneming van X gebonden - vordering op de vader in jaar 2011 volledig ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het aannemelijk dat de vordering op de vader ook in het jaar 2008 niet inbaar was voor een hoger bedrag dan het in het jaar 2011 afgeloste deel ad € 63.275. Een bedrag van € 43.328 is dan per 1 juli 2008 oninbaar. Daarvan gaat 75%, € 32.496, X aan. Op grond van goed koopmansgebruik mag dit verlies in het jaar 2011 in aanmerking worden genomen. Voor een hogere afwaardering van de vordering is gezien de jurisprudentie betreffende onzakelijke leningen geen plaats. Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 13 juni
Focus: Focus