Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op de vergoeding. Tussen partijen is namelijk geen koopovereenkomst tot stand gekomen.

Belanghebbende, X bv is werkzaam in de olie- en gasindustrie. Eind 1999 verkrijgt C bv, een gevoegde dochter van X bv, de helft van de aandelen in D. De andere helft van de aandelen is in handen van H, een Canadese vennootschap. In de ‘Deed of Incorporation' van D en de aandeelhoudersovereenkomst zijn voorkeursrechten opgenomen. In 2005 worden de aandelen in H verkocht. C bv stelt dat zij haar voorkeursrechten uit kan oefenen, maar H is het daar niet mee eens. C start daarop een arbitragezaak. C bv en H komen uiteindelijk overeen dat H een vergoeding van ruim $ 438 mln betaalt, en dat H de aandelen D houdt. Volgens X bv is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op de vergoeding.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op de vergoeding. De rechtbank wijst er hierbij op dat er geen sprake is van een koopovereenkomst. Ook wijst de rechtbank er nog op dat de aandelen niet zijn overgedragen, en dat er geen sprake was van een recht op levering van de aandelen. Ook het voorkeursrecht levert volgens de rechtbank geen titel op voor levering van de aandelen. Het gelijk is aan de inspecteur.

Lees ook het thema Deelnemingsvrijstelling: Onbelaste inkomsten uit dochtervennootschappen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 29 juli

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen