In februari 2007 dienen A bv en dga B een verzoek in om te worden aangemerkt als een f.e. voor de btw. De inspecteur honoreert het verzoek en merkt belanghebbende, X bv, per 1 januari 2007 aan als een f.e. Aan B wordt in februari 2007 een woon/bedrijfspand geleverd. B stelt het bedrijfspand ter beschikking aan A bv. In verband met het privégebruik legt de inspecteur een OB-naheffingsaanslag op aan X bv. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Hof Den Haag oordeelt dat B als btw-ondernemer moet worden aangemerkt. Het hof overweegt daarbij dat B het pand tegen vergoeding aan A bv ter beschikking heeft gesteld. Verder acht het hof van belang dat X bv in een eerdere aangifte expliciet heeft gesteld dat B btw-ondernemer is en dat de voorbelasting in aftrek is gebracht. De inspecteur heeft volgens het hof dan ook terecht gesteld dat X bv btw is verschuldigd over het privégebruik van het pand. Ook merkt het hof nog op dat X bv in een eerdere fase feiten en omstandigheden heeft gesteld en daaraan rechtsgevolgen heeft verbonden die de inspecteur in overeenstemming heeft geacht met het recht en ook heeft gevolgd.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 4 + 7