Belanghebbende, X, houdt indirect de aandelen in D bv, en is directeur van D bv. Voor de werkzaamheden die hij verricht is hem een loon van € 99.000 toegekend. In zijn IB-aangiften voert X steeds bedragen aan ingehouden en te verrekenen LB op, ondanks het feit dat D bv geen LB heeft afgedragen. De inspecteur is van mening dat X geen LB kan verrekenen. Hof ’s-Hertogenbosch is het eens met de inspecteur. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat X het bedrag van de over het brutoloon verschuldigde loonheffing niet door inhouding heeft genoten. Volgens de Hoge Raad kan het bedrag van de ten onrechte niet ingehouden loonheffing dan niet in de IB-heffing worden betrokken. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het gehele loon vorderbaar was voor X, omdat X en D bv het loon waren overeengekomen. Het loon is echter slechts ten dele inbaar. Volgens het hof kan het bedrag van de LB namelijk worden verrekend met de vordering in rekening courant die D bv op X heeft. X gaat wederom in cassatie.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat het hof er ten onrechte vanuit gaat dat X zijn loonvordering kan verrekenen met zijn schuld aan D bv. De bevoegdheid tot verrekening ligt namelijk niet bij de werknemer maar bij de werkgever. Verder stelt de A-G vast dat de bevoegdheid van een werkgever tot verrekening van een loonschuld is beperkt tot een aantal gevallen, en dat die in deze zaak niet aan de orde zijn. Volgens de A-G is het verschil tussen het brutoloon en nettoloon niet ‘vorderbaar en inbaar’ in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 27
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 18 februari