Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat er sprake is van een onzakelijke lening. De inspecteur heeft de afwaardering dan ook terecht niet geaccepteerd.

Belanghebbende, X, treedt in dienst bij W bv. R bv, waarvan X de aandelen houdt, neemt daarbij, voor € 100.000, een belang van 33,33% in W bv. R bv leent dit bedrag bij X. In zijn IB-aangifte 2012 waardeert X de lening met € 97.656 af. W bv gaat in 2013 failliet. De inspecteur accepteert de afwaardering niet.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat er sprake is van een onzakelijke lening. De rechtbank overweegt hierbij dat op het moment van aangaan van de lening geen in wezen niet winstdelende rente kon worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest om onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden de lening te verstrekken. De rechtbank acht daarbij van belang dat de risico's met betrekking tot de rentebetalingen en aflossingen geheel bij X liggen. Verder wijst de rechtbank er op dat zekerheden ontbreken. Ook wijst de rechtbank er nog op dat R bv, die niet over noemenswaardige activa beschikt, voor haar inkomsten afhankelijk is van de door W BV uitgekeerde dividenden, maar geen invloed kan uitoefenen op het door W BV gevoerde dividendbeleid. X kan de lening niet afwaarderen.

Lees ook het thema De onzakelijke lening.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 7 februari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen