Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de borgstelling onzakelijk was. De borgstelling was namelijk onderdeel van een samenstel van transacties waarbij een onderneming werd overgenomen en het maximale bedrag van de borgtocht was een relatief klein deel van de lening.

X is de middellijke DGA van een BV, die in 2011 op verzoek van de Friesland Bank een onderneming overneemt. De onderneming bestaat uit de verhuur van jachten. De bank leent ruim € 4 mln. aan de BV, waarbij X zich in privé borg stelt voor € 375.000. De verkoper is bereid om als niet gelieerde partij garant te staan voor 1/3e deel van deze borgtocht. In 2012 gaan de betrokken BV's failliet. Na een civiele procedure is overeengekomen dat X ter finale kwijting € 365.000 moet betalen. De garantstelling van de verkoper jegens X blijkt waardeloos te zijn, omdat deze inmiddels ook failliet is. In geschil is of X in verband met zijn borgstelling in 2018 een verlies mag nemen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW).

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de borgstelling onzakelijk was. De borgstelling was namelijk onderdeel van een samenstel van transacties waarbij een onderneming werd overgenomen en het maximale bedrag van de borgtocht was een relatief klein deel van de lening. Daarnaast stond een niet-gelieerde derde garant voor een deel van de borgtocht. De afwaardering van de regresvordering leidt tot een negatieve ROW in 2018 van € 195.492. Het beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 20 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

29

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen