Belanghebbende, X, heeft in de periode 1 januari 2005 tot medio juni 2006 in zijn functie van statutair bestuurder van zijn toenmalige werkgever ruim € 1,8 miljoen overgemaakt naar zijn eigen bankrekening. X is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. De inspecteur heeft een tijdsevenredig berekend deel, groot € 800.000, aan het jaar 2006 toegerekend en bij X in de heffing betrokken als resultaat uit overige werkzaamheden.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 12 december 2013, 13/00264, V-N Vandaag 2014/18) oordeelt - in navolging van Rechtbank Breda - dat de bedragen die X als bestuurder van zijn toenmalige werkgever naar zijn privérekening heeft overgemaakt, resultaat uit overige werkzaamheden vormen. Het hof verwerpt de stelling van X dat de gelden als lening aan hem zijn verstrekt. De verliezen die X vervolgens heeft geleden met het beleggen van het gestolen geld hebben een privékarakter en zijn dus niet aftrekbaar. De opmerking van de inspecteur dat de ontvanger de aanslag wellicht niet zal invorderen, heeft geen invloed op de rechtmatigheid van de aanslag. Het gelijk is aan de inspecteur. Het hoger beroep van X is echter wel gegrond aangezien de redelijke termijn in de bezwaarfase met 2,5 jaar is overschreden. X ontvangt een schadevergoeding van € 2500. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90