Per 9 september 2013 is aan belanghebbende, X, een PGB toegekend. X sluit daarop met A, haar dochter, een zorgovereenkomst, waarbij zij gebruik maken van het SVB-model. De aanvankelijke overeenkomst kent variabele arbeidsuren voor onbepaalde tijd, maar sinds eind 2013 is sprake van een zorgovereenkomst voor onbepaalde tijd met vaste arbeidsuren tegen een vast maandloon. Naast de zorgovereenkomsten met A sluit X ook zorgovereenkomsten af met anderen. De SVB verzorgt de loonadministratie voor X. Daarbij worden op het ‘salaris’ van A geen premies werknemersverzekeringen ingehouden. De inspecteur beslist in 2018, nadat een WW-aanvraag van A is afgewezen door het Uwv, dat A niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X en haar dochter A de intentie hadden om een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst met elkaar aan te gaan. Deze overeenkomst is door hen ook ten uitvoer gelegd. De door X en A overeengekomen rechtsverhouding moet dan ook als een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 lid 1 BW worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de oorspronkelijke variabele zorgovereenkomst is omgezet in een vaste en dat evaluatiegesprekken tussen A en X hebben plaatsgevonden. Verder merkt het hof ook nog op dat het aannemelijk is dat sprake zou zijn geweest van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst als X de zorgovereenkomsten niet met haar dochter maar met een derde zou hebben afgesloten. A staat in de periode 9 september 2013 tot het overlijden van X ter zake van de door haar voor X verrichtte PGB-werkzaamheden in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot X.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 59
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Sociale zekerheid algemeen
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 15 juni