Naar aanleiding van een Woo-verzoek zijn drie documenten vrijgegeven over de BTW-sportvrijstelling voor zweefvliegen. Hieruit blijkt dat MKB Utrecht het standpunt heeft ingenomen dat ballonvaren en zweefvliegen niet onder de sportvrijstelling van art. 11 lid 1 onder e Wet OB 1968 vallen.
Voor de sportvrijstelling geldt dat het begrip 'sport' ruim moet worden uitgelegd op grond van de uitspraak van het Hof van Justitie van 21 februari 2013, V-N 2013/15.17. Om van 'sport' te kunnen spreken is vereist dat het gaat om een activiteit die gepaard gaat met een niet te verwaarlozen Iichamelijke component (HvJ EU 26 oktober 2017, V-N 2017/54.14). De lichamelijke component bij ballonvaren en/of zweefvliegen is te verwaarlozen. De piloot en/of ballonvaarder bestuurt het luchtvaartuig, maar het uitsluitend bedienen van de instrumenten kwalificeert naar de mening van MKB Utrecht niet als een lichamelijke activiteit. Hierdoor is de sportvrijstelling niet van toepassing.
Uit de stukken blijkt verder dat dit standpunt ook bij een Landelijk Vaktechnisch Overleg OB aan de orde is geweest. Hierbij is de vergelijking gemaakt met de autosport, waarbij ook sprake is van het bedienen van instrumenten. Naast de eis van een niet te verwaarlozen lichamelijke component, waaraan autosport in de regel zal voldoen, spelen maatschappelijke opvattingen en het spraakgebruik ook mee in de beoordeling.
Lees ook het thema Non profit: vrijgesteld van btw of toch belast?
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 22 maart