Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur terecht een uitdeling constateert ter zake van de verhuur van het pand. D bv laat zich, door toe te staan dat de verhuur door E bv wordt beëindigd en X en A het pand rechtstreeks aan G bv verhuren, een voordeel ontgaan ten behoeve van haar aandeelhouders.

Belanghebbende, X, en A houden ieder 50% van de aandelen in D bv. D bv vormt een fiscale eenheid met E bv als dochtermaatschappij. Het pand waarin de onderneming van E bv wordt geëxploiteerd, is eigendom van X en A. Zij verhuren het pand tot en met 2010 voor € 72.822 per jaar aan E bv. E bv verkoopt de onderneming in 2006 aan G bv en verhuurt vervolgens ook het pand aan G bv, voor € 54.167 per maand. D bv verkoopt de aandelen E bv in 2008 en in 2009 zeggen zij de verhuur van het pand aan E bv op per 1 januari 2011. Vanaf dat moment verhuren X en A het pand rechtstreeks aan G bv. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2011 van X. Volgens de inspecteur moet het verschil tussen de door G bv betaalde huur (€ 650.000 per jaar) en de huur die E bv betaalt (€ 72.822 per jaar) namelijk worden aangemerkt als een uitdeling.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur terecht een uitdeling constateert ter zake van de verhuur van het pand. De rechtbank overweegt daarbij dat in de overeengekomen jaarhuur van € 650.000 een goodwillcomponent is begrepen van € 500.000 ter zake van de verkoop van de onderneming door E bv aan G bv. Verder stelt de rechtbank vast dat D bv zich, door toe te staan dat de verhuur door E bv wordt beëindigd en X en A het pand rechtstreeks aan G bv verhuren, een voordeel heeft laten ontgaan ten behoeve van haar aandeelhouders. Dit voordeel moet jaarlijks worden aangemerkt als winst uit aanmerkelijk belang.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 6 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen