Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de inbrengverplichting van A bv in 1999 slechts f 1000 was, ondanks dat er in 2006 met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst is gesloten over de gecorrigeerde inbrengbalans van B cv.

A bv drijft een agrarische onderneming. De heren X1, X2, X3 en X4 zijn de middellijke aandeelhouders van A bv. X2 is inmiddels door de strafrechter veroordeeld wegens belastingfraude. Uit de betreffende stukken blijkt dat X1, X2, X3 en X4 vanaf medio 1999 onderhandelden met G bv over de verkoop van grond van A bv. Er wordt vervolgens ook overeenstemming bereikt over de prijs. Eind 1999 wordt een commanditaire vennootschap, B cv, opgericht. X1, X2, X3 en X4 zijn de beherende vennoten en A bv is de commandiet. A bv wordt vanwege de inbreng van de grond voor f 1000 (€ 453) bijgeschreven op de kapitaalrekening van B cv en voor de rest gecrediteerd. De daarbij gehanteerde taxatieprijzen zijn veel lager dan de beoogde verkooppijzen. In geschil is of de inbreng van de grond is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. B cv verkoopt de grond in november 2001 aan G bv. Rechtbank Haarlem overweegt dat X1, X2, X3 en X4 de forse waardestijging wilden realiseren in de cv, wat voor hen fiscaal gunstiger was dan in de bv. Dit is echter geen inbreng waarvoor de vrijstelling van art. 15-1-e WBR 1970 is bedoeld. Bij X1, X2, X3 en X4 is dus terecht overdrachtsbelasting nageheven. De aanslagen worden wel verminderd conform de ter zitting bereikte overeenstemming over de waarde van de grond. De verzuimboetes van 10% worden conform het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 2009 verlaagd tot 2%. Deze boetes zijn op zich passend en geboden, doch worden gehalveerd vanwege het overschrijden van de redelijke termijn met ruim drie jaar. X1, X2, X3 en X4 gaan in hoger beroep.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inbrengverplichting van A bv slechts f 1000 was, ondanks dat er in 2006 wegens uitdelingsaspecten met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst is gesloten over de gecorrigeerde inbrengbalans van B cv. Er is voorts geen vrijgestelde verkrijging krachtens inbreng omdat de onroerende zaken die door de B cv, althans in mede-eigendom door de vennoten, zijn verkregen, ten tijde van de inbreng bestemd waren om te worden verkocht aan G bv. Aangezien partijen inmiddels overeenstemming hebben bereikt over de verschuldigde overdrachsbelasting, wordt aangesloten bij de kennelijke bedoeling om de mogelijk wel vrijgestelde inbreng ad f 1.000 door A bv buiten beschouwing te laten. De uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 14 december

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen