Belanghebbende, X, is fotograaf. In 2009 levert hij apparatuur voor circa € 100.000, inclusief € 15.534 aan btw, aan Z Ltd., een onderneming van zijn echtgenote. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op. Hof 's-Hertogenbosch (26 juni 2015, nr. 14/00490, V-N 2015/44.21.31) vermindert deze btw-naheffingsaanslag met € 15.534, omdat X de btw voor de levering van de apparatuur volgens het hof heeft aangegeven en voldaan. In verband met het faillissement van zijn echtgenote verzoekt X in 2014 om teruggaaf van de btw. De inspecteur weigert echter om de btw terug te betalen.
Hof Den Haag (MK I, 21 april 2017, BK-16/00601, V-N Vandaag 2017/2848) oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van de btw. Volgens het hof heeft X namelijk verklaard dat de factuur wel door Z Ltd. is betaald. Dat daarna een creditfactuur is uitgereikt, waaraan geen gevolg is gegeven, acht het hof niet van belang. Het hof stelt namelijk vast dat geen sprake is van een factuur die niet is betaald, en dat daarom ook geen sprake is van een situatie als bedoeld in art. 29 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 29