Advocaat-generaal Ettema concludeert dat X als kind en afstammeling van V is aan te merken voor de erfbelasting. De A-G acht daarbij van belang dat family life bestond met V en dat hij X had willen erkennen als zijn kind.

Belanghebbende, X, is een van de erfgenamen van V, zijn biologische vader. De moeder van X heeft niet toegestemd in de erkenning door V van X als zijn kind. X had wel 'family life' met V. X is later door de huwelijkspartner van zijn moeder erkend en opgevoed en heeft dus zowel een biologische als een juridische vader. De inspecteur stelt dat terecht het derdentarief is toegepast op de verkrijging door X. Om te bepalen of X als kind of afstammeling van V moet worden aangemerkt, is het civiele recht van belang. Een kind kan volgens het Nederlandse civiele recht niet meer dan twee ouders hebben. Omdat X al is erkend door de huwelijkspartner van moeder heeft hij al twee ouders. Bloedverwantschap is onvoldoende om als kind van V te worden aangemerkt. Ook is terecht de erfbelastingvrijstelling voor overige verkrijgers toegepast. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X voor de toepassing van de SW 1956 een kind is van V. Hij heeft dan ook recht op de kindvrijstelling’ Ook is X aan te merken als een afstammeling van V. Het lagere tarief van tariefgroep I is van toepassing op de verkrijging. De staatssecretaris gaat in cassatie. Advocaat-generaal Ettema concludeert dat X, op basis van art. 1 EP EVRM, juncto art. 14 EVRM (en art. 8 EVRM), gezien zijn specifieke situatie, als kind en afstammeling van V is aan te merken voor de erfbelasting. De A-G acht daarbij van belang dat family life bestond met V en dat hij X had willen erkennen als zijn kind. Deze erkenning heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden door een feitelijke en juridische samenloop van omstandigheden, waar X geen invloed op had en waar hij ook niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden. Volgens de letter van de wet kan X volgens de A-G niet worden beschouwd als kind dan wel afstammeling van V. De omstandigheid dat X voor de erfbelasting als derde en niet als kind wordt aangemerkt bij inachtneming van de rechten die voortvloeien uit art. 8 EVRM heeft een discriminerend effect voor zijn eigendomsgrondrechtelijke positie. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Successiewet 1956 32

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8

Burgerlijk Wetboek Boek 1 199

Successiewet 1956 24

Algemene wet inzake rijksbelastingen 2

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Editie: 29 december

Informatiesoort: VN Vandaag

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

459

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen