X en haar echtgenoot zijn in 2016 privé in staat van faillissement verklaard. De kinderen van X houden via BV A aandelen in BV B. De activiteiten van BV B bestaan onder meer uit het fokken en houden van paarden. Tijdens een boekenonderzoek naar BV B constateert de inspecteur dat X spinninglessen in een sportschool voor derden verricht, die door BV B worden gefactureerd. X ontvangt de vergoedingen niet zelf. In geschil is of X terecht geen resultaat uit overige werkzaamheden in haar aangiften IB/PVV 2019 en 2020 heeft opgenomen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen heeft opgelegd. Met het verrichten van de spinninglessen heeft X voordeel beoogd en gelet op het behaalde resultaat kon het voordeel ook redelijkerwijs worden verwacht. Dat X zelf geen vergoeding voor haar werkzaamheden heeft ontvangen, doet hieraan niet af. Het lijdt geen twijfel dat X, als haar persoonlijk faillissement en haar relatie met haar kinderen wordt weggedacht, het resultaat van haar spinninglessen niet aan BV B en dus indirect aan haar kinderen zou hebben laten toekomen. X heeft haar verdiensten buiten het zicht van de curator gehouden. Het is aannemelijk dat X wist dat zij dit op zichzelf beschouwd aanzienlijke bedrag moest aangeven. Zij heeft de vereiste aangifte niet gedaan en de inspecteur heeft een redelijke schatting gemaakt van de zakelijke vergoeding voor de verrichte spinninglessen. De navorderingsaanslagen blijven in stand. De beroepen die zien op de navorderingsaanslagen zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 27 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag