Belanghebbende, X bv, exploiteert een landgoed. Het landgoed wordt in 2007 verkocht en in 2008 geleverd. De bij de verkoop gerealiseerde boekwinst van € 2,5 mln wordt gedoteerd aan een HIR. In maart 2008 wordt overeenstemming bereikt over de verkoop van de aandelen X bv aan B bv en wordt een dividend van € 2,1 mln aan de aandeelhouders van X bv uitgekeerd. Later dat jaar koopt B bv bedrijfsruimten en worden de aandelen X bv aan B bv geleverd. Ten slotte levert B bv de bedrijfspanden aan X bv. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een VPB-navorderingsaanslag op aan X bv. Hij laat hierbij de HIR vrijvallen. Volgens de inspecteur beschikten de bestuurders van X bv na de vervreemding van het landgoed namelijk niet meer over een herinvesteringsvoornemen. Hij stelt daarbij dat de aandelen in X bv alleen nog maar werden aangehouden om investeringsplannen van een derde te kunnen uitvoeren.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de HIR terecht tot de winst heeft gerekend. Volgens de rechtbank maakt X bv namelijk niet aannemelijk dat zij over een herinvesteringsvoornemen beschikte. De rechtbank wijst er daarbij op dat reeds in maart 2008 met B bv overeenstemming was bereikt over de aandelenoverdracht, en dat in diezelfde maand de opbrengst van de verkoop van het landgoed via een dividenduitkering aan X bv is onttrokken. Volgens de rechtbank ontbrak het X bv dan ook aan de financiële middelen om tot herinvesteren over te gaan. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 11 maart