Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een kantoor/bedrijfspand op ongeveer 200 meter van het centrum van een stad in de gemeente Doetinchem. Het pand is gelegen in een gebied waar grootschalige bouwprojecten op stapel staan. Per 23 september 2005 wordt de bestemming van het bedrijfspand gewijzigd in 'detailhandel' met de aanduiding 'tapijten'. De planschadebeoordelingscommissie van de gemeente heeft de waardedaling van het pand in verband met de bestemmingswijziging op 22 september 2005 becijferd op € 102.000 (van € 257.000 naar € 155.000).
Hof Arnhem (MK II, 21 juni 2011, 10/00414 en 10/00425, V-N 2011/43.1.4) oordeelt dat het waardedrukkende effect van de bestemmingswijziging minimaal zal zijn, gelet op het overgangsrecht waarin ongeclausuleerd is bepaald dat het bestaande gebruik mag worden voortgezet. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de wijziging van het bestemmingsplan en de overlast en verloedering die dit mee zal brengen. Het hof overweegt in dit verband dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat een kapitalisatiefactor van 8,5 bijzonder laag is voor een onroerende zaak die zo dicht bij het centrum is gelegen. Conclusie is dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden voor de jaren 2008 en 2009 niet te hoog heeft vastgesteld. De taxatie van de planschadecommissie brengt het hof niet tot een ander oordeel, omdat het daar gaat om een andere taxatie naar een andere peildatum, die bovendien niet cijfermatig is onderbouwd en waarvan onduidelijk is of wel rekening is gehouden met het overgangsrecht. Het hoger beroep is alleen gegrond omdat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad