X BV koopt in 2015 van Q en Y de aandelen in A BV en haar 100% dochtermaatschappijen en vormt een f.e.-VPB met deze vennootschappen. De activiteiten van A BV bestaan uit het houden en financieren van haar hoteldochtermaatschappijen. De hoteldochtermaatschappijen houden zich bezig met de operationele hotelactiviteiten. Daartoe hebben zij onder andere hotelmanagement-overeenkomsten gesloten met vennootschap Z. In verband met de verkoop van de aandelen worden de met Z gesloten hotelmanagement-overeenkomsten beëindigd, waardoor een beëindigingsvergoeding van € 5,5 mln is verschuldigd. Vervolgens wordt een nieuwe hotelservice-overeenkomst gesloten met vennootschap M. X BV is van mening dat de beëindigingsvergoeding aftrekbaar is van haar belastbare winst. De inspecteur is het daar niet mee eens.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de in 2015 betaalde beëindigingsvergoeding van € 5,5 mln niet ineens in aftrek kan worden gebracht. Deze moet worden geactiveerd en vervolgens moet erop worden afgeschreven. De rechtbank overweegt dat er een zeer nauw verband bestaat tussen het beëindigen van de hotelmanagement-overeenkomsten met Z en het sluiten van een nieuwe hotelservice-overeenkomst met M. De vergoeding moet op grond van het matchingbeginsel van goed koopmansgebruik worden toegerekend aan toekomstige jaren, waarbij hetzij wordt geactiveerd en afgeschreven over de looptijd van de oorspronkelijke overeenkomsten hetzij over de looptijd van de nieuwe overeenkomst indien deze korter is. De rechtbank bepaalt de aftrek voor 2015 vervolgens in goede justitie op € 44.134.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8