Belanghebbende, X, heeft een ab in Z bv. Per 26 augustus 1997 verkoopt hij zijn aandelen Z bv. Hierbij is een earn-out regeling overeengekomen. Begin 2000 verzoekt X de inspecteur om aan te sluiten bij een regeling die in 1999 voor een andere belastingplichtige is getroffen. In 2002 ontvangt X de laatste betalingen op grond van de earn-out regeling. De inspecteur constateert dat er in 2002 nog € 510.647 moet worden belast. Hij legt daarvoor een IB-navorderingsaanslag 2002 op aan X. X is van mening dat er een afspraak is gemaakt over de waarde van de aandelen Z bv en het buiten beschouwing laten van ab-winst of verlies in 1997 en latere jaren. Hij beroept zich op het vertrouwensbeginsel en verwijst daarbij naar zijn brief uit 2000 en de regeling uit 1999. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de door hem gepretendeerde afspraak bestaat. De rechtbank verwijst daarbij naar een telefoonnotitie van de inspecteur en de wijze waarop de IB-aangifte 1997 is afgedaan. Verder is het bestaan van een afspraak volgens de rechtbank ook niet uit andere stukken aannemelijk geworden. Verder wijst de rechtbank er nog op dat de inspecteur in een andere brief er op heeft gewezen dat X hetgeen hij meer ontvangt dan de geschatte overdrachtsprijs, moet aangeven in de jaren waarin hij de earn-out betalingen ontvangt. De aanslag blijft in stand.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Volgens het hof was hij er namelijk medio 2001 en begin 2002 over geïnformeerd dat X tot en met 2002 meer ab-winst zou kunnen gaan genieten dan, op basis van de voor het jaar 1997 geschatte overdrachtswaarde, voor het jaar 1997 in de heffing is betrokken. Volgens het hof had deze informatie bij het opleggen van de IB-aanslag 2002 betrokken dienen te worden, ook al stond op het tijdstip waarop die informatie werd verstrekt niet vast dat X in 2002 ab-winst zou genieten. Vervolgens stelt het hof echter vast dat X te kwader trouw was, zodat de inspecteur toch kan navorderen. Volgens het hof was X er namelijk van op de hoogte, mede op grond van een brief van de inspecteur uit april 2002, dat hij een (eventuele) meeropbrengst uit ab als belastbaar inkomen zou moeten aangeven. Verder wijst het hof nog op de positie van X als bestuurder van Z bv en op zijn betrokkenheid uit dien hoofde bij de afwikkeling van het aandelenparticipatieplan. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.16
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 16 april