Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X onzakelijk heeft gehandeld door zijn recht van parate executie niet uit te oefenen om zich op de opbrengst van de transportmiddelen te verhalen. De bij de verkoop gerealiseerde opbrengst was namelijk voldoende om zijn vordering op B bv te voldoen.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. A bv houdt de aandelen in B bv. In 1998 en 2000 leent X bedragen aan B bv die worden aangewend voor de aanschaf van transportmiddelen. B bv komt in 2005 in financiële moeilijkheden. In augustus 2005 vestigt B bv pandrechten op haar transportmiddelen ten behoeve van X. In september 2005 ontslaat B bv haar personeel en draagt de transportmiddelen over aan A bv en derden. X waardeert zijn vorderingen op B bv af in zijn IB-aangifte als negatief ROW. De inspecteur accepteert de afwaardering niet.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt, na verwijzing door de Hoge Raad, dat een onafhankelijke crediteur/pandhouder zijn recht van parate executie zou hebben uitgeoefend om zich op de opbrengst van de transportmiddelen te verhalen. Het hof overweegt hierbij dat de bij de verkoop van de transportmiddelen gerealiseerde opbrengst voldoende was om de vordering van X te voldoen. Volgens het hof moet het verlies dat X heeft geleden worden gekwalificeerd als verliezen die X als (middellijk) aandeelhouder in B bv heeft geleden. Die verliezen komen volgens het hof niet in mindering op het resultaat uit overige werkzaamheden, maar verhogen de verkrijgingsprijs van het a.b. dat X in A bv houdt.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 11 december

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen