Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op toepassing van de BOR. Aangezien haar broer de verkregen onderneming is gaan verhuren wordt niet voldaan aan het voortzettingsvereiste.

Belanghebbende, X, en haar broer, A, zijn benoemd tot de erfgenamen van Z. Z is op 30 augustus 2010 overleden. Z dreef een tuinbouwbedrijf in een warenhuis. A zet deze onderneming voort. Met ingang van 1 februari 2011 verhuurt A de onderneming echter aan K. De inspecteur weigert om de door X in haar aangifte erfbelasting geclaimde bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toe te passen, omdat door de verhuur het voortzettingsvereiste is geschonden.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op toepassing van de BOR. Volgens de rechtbank geniet X, door de onderneming te verhuren, slechts huuropbrengsten en geen winst uit onderneming, zoals bedoeld in art. 35e lid 1 onderdeel a SW 1956. Er is volgens de rechtbank dan niet voldaan aan het voortzettingsvereiste. De rechtbank is namelijk van mening dat het voor het voortzettingsvereiste gaat om voortzetting van de oorspronkelijke onderneming. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 25 mei

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen