Belanghebbende, X, houdt indirect, via F bv, de helft van de aandelen in G bv. Medio 2005 verwerft F bv de andere helft van de aandelen G bv. X leent het bedrag van J, zijn oude werkgever, en leent het door aan F bv. Hierbij wordt wel een overeenkomst tussen X en J opgesteld maar niet tussen X en F bv. G bv wordt in 2008 failliet verklaard. In zijn IB-aangifte brengt X een bedrag in aftrek in verband met de aan F bv verstrekte lening. De inspecteur accepteert het verlies echter niet, omdat er in zijn ogen sprake is van een onzakelijke lening.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat er sprake is van een onzakelijke lening. Het hof overweegt daarbij dat J een onafhankelijke derde is, die zelfstandig en met deskundigheid, al jarenlang en succesvol werkzaam is (geweest) in dezelfde branche. Volgens het hof heeft J getoetst of het verantwoord was om een bedrag van € 200.000 te leen te geven met het hem bekende doel. Verder stelt het hof ook nog vast dat de lening in 2007 niet ‘van kleur is verschoten'. Volgens het hof maakt de inspecteur namelijk niet aannemelijk dat de lening in dat jaar een onzakelijk karakter heeft gekregen. Het hof overweegt daarbij dat X feitelijk geen andere keuze had dan om akkoord te gaan met een lening van € 400.000 en de daarbij bedongen zekerheden, na het verliesjaar 2006. Het hof wijst er daarbij op dat, bij het niet doorgaan van de lening, F bv en de gelieerde vennootschappen mogelijk in een faillissement zouden zijn terechtgekomen. X heeft recht op aftrek van zijn verlies.
Lees ook het thema De onzakelijke lening.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 28 september