Belanghebbende, X, is diplomaat. Hij beschikt in Nederland over een eigen woning. In november 2009 wordt X uitgezonden, waarbij hij wordt begeleid door zijn echtgenote. A en B, de dochters van X, blijven in de woning wonen. C, een neef van X, verblijft sinds september 2009, in verband met zijn studie, wel eens in de woning. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2012 van X, en legt navorderingsaanslagen op voor de jaren 2010 en 2011. Volgens de inspecteur is de woning van X in die jaren namelijk geen eigen woning meer omdat de woning ter beschikking is gesteld aan C. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de woning van X geen eigen woning meer is. Volgens de rechtbank is de woning namelijk ter beschikking gesteld aan C. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012, nr. 11/04685 (BNB 2013/82). Volgens de rechtbank behoort C niet tot het huishouden van X, en moet hij als een derde worden aangemerkt. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat C niet tot het huishouden van X behoort, en dus moet worden aangemerkt als een derde. Vervolgens stelt het hof vast dat C over de woning heeft beschikt. X heeft C namelijk toestemming gegeven voor het gebruik van de woning, en er is volgens het hof sprake van meer dan incidenteel logeren. Het hof merkt daarbij op dat de aanwezigheid van C, vanwege zijn studie, een regelmatig en structureel karakter heeft. Het hof acht verder niet van belang dat C ook al voor de uitzending van X gebruik maakte van de woning, dat C voor het gebruik van de woning geen vergoeding is gevraagd en dat X ook zelf gebruik kon maken van de woning als hij tijdelijk in Nederland verbleef. Ook wordt niet van belang geacht dat de woning grotendeels door de dochters werd gebruikt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 18 april