Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is van een gift in de zin van het BW. Dat vader in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met moeder, brengt niet mee dat moeder een schenking van € 1,9 mln heeft gedaan aan dochter X.
A en B zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Op 27 juni 2001 schenkt A € 3,9 mln aan belanghebbende, X, zijn dochter. Het bedrag wordt overgeboekt van de Zwitserse bankrekening van A naar een bankrekening van X bij diezelfde bank. A overlijdt in 2002. X komt in 2014 tot inkeer. In 2015 legt de inspecteur een aanslag schenkbelasting op aan X in verband met de schenking uit 2001. De inspecteur stelt daarbij dat B, de moeder van X, een schenking heeft gedaan aan X van € 1,9 mln (de helft van € 3,9 mln). De inspecteur is van mening dat de door A in 2001 gedane schenking mede moet worden geacht te zijn gedaan door B, omdat A en B in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat B niet de helft van het Zwitserse banktegoed, dat tot de algehele gemeenschap van goederen van A en B behoorde, heeft geschonken aan haar dochter, X. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is van een gift in de zin van het BW. Dat vader in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met moeder, brengt niet mee dat moeder een schenking van € 1,9 mln heeft gedaan aan dochter X. Het hof verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2012 (nr. 10/04493, V-N 2012/8.26). Het hof merkt verder op dat gezien de verwijzing in art. 1 lid 3 SW 1956 voor de definitie van een schenking naar art. 7:186 lid 2 BW het civiele recht als uitgangspunt moet worden genomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Huwelijksvermogensrecht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 9 augustus