Belanghebbende, X, woont in België en houdt de aandelen in het Belgische A BVBA. In 2011 ontvangt X loon van A BVBA. De jaaropgave 2011 vermeldt een loon van € 70.000, maar ook € 70.000 aan ingehouden LB/PVV. A BVBA heeft dit bedrag ook overgemaakt naar de Belastingdienst. Voor deze handelwijze is gekozen omdat in het verleden hoge naheffingsaanslagen aan A BVBA zijn opgelegd. Om dit in de toekomst te voorkomen, is er voor gekozen om het volledige bedrag aan loon aan de Belastingdienst over te maken. De ontvanger heeft het bedrag echter als onverschuldigd betaald teruggeboekt. De inspecteur legt aan X een nihilaanslag op. X is van mening dat hij recht heeft op teruggave van de ingehouden LB/PVV. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk, omdat voor X geen gunstiger beslissing mogelijk is.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 13 juli 2017, 16/00294, V-N 2017/49.1.1) oordeelt dat geen sprake is van ingehouden loonheffing. Uit de gang van zaken leidt het hof namelijk af dat A BVBA niet heeft beoogd een bedrag aan door X verschuldigde belasting van het bruto loon af te zonderen en aan de Belastingdienst af te dragen. Volgens het hof was het handelen van A BVBA er slechts op gericht om een zo hoog mogelijk bedrag op een rekening van de Belastingdienst te storten, ongeacht de verschuldigdheid daarvan. De Belastingdienst heeft de gestorte bedragen dan ook terecht terugbetaald aan A BVBA en niet aan X. Er is geen sprake van loonheffing en aan X is een nihilaanslag opgelegd. Voor X is geen gunstiger beslissing mogelijk. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 27
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2